Doelgroep
In lezingen over BDSM richt ik mij tot mensen die deze verlangens koesteren maar hiermee in de knoop (pun intended) liggen, tot koppels waarvan een van beide partners deze verlangens heeft en de ander niet goed weet hoe hij/zij daarmee kan omgaan, maar ook tot mensen die niet vertrouwd zijn met dit thema en zich afvragen waar BDSM nu eigenlijk om draait voor de beoefenaars daarvan. Hoe kan je als vriend(in), partner, familielid of hulpverlener kijken naar deze alternatieve vorm van seksualiteitsbeleving?
Inhoudelijk
Alomtegenwoordig maar nog steeds miskend?
De combinatie van genot en pijn is niets nieuws. In het oude Egypte werden reeds vormen van BDSM beoefend, en ook de Kama Sutra ziet de inductie van pijn als een aanvaardbare manier om extra seksuele prikkels te veroorzaken. De nagels sporadisch in iemands rug planten, bijten op allerhande plekken en een occasionele klets op de poep lijken deel uit te maken van de conventionele seksuele verhouding. Desondanks wordt de BDSM-minnende medemens door de Diagnostic and Statistical Manual of kortweg de DSM-5 (APA, 2013) wetenschappelijk gecategoriseerd onder de noemer ‘parafiel’, een zogezegd minder stigmatiserende versie van het woord ‘pervert’. In realiteit zijn BDSM’ers mensen wiens seksualiteitsbeleving afwijkt van de norm, maar daarom zijn zij niet de zonderlinge lustmoordenaars in lederen pakjes die komen opdraven in allerlei misdaadseries. Onderzoek suggereert nochtans dat aan BDSM doen niet noodzakelijk een uitdrukking is van een onderliggende psychopathologie. BDSM heeft ook niets te maken met geweldpleging. Het aspect vrijwilligheid is voor BDSM’ers van cruciaal belang, net zoals het op de hoogte zijn van de risico’s die beide partijen nemen. Alles wat gebeurt, moet verantwoord en veilig voorbereid zijn. Mensen die aan geweldpleging doen, houden geen rekening met de ander. Binnen de psychoanalyse worden seksueel deviante fantasieën en gedragingen dan weer losgekoppeld van een perverse structuur. Het hebben van bijzondere seksuele verlangens of het stellen van pervers gedrag, betekent dus niet dat iemand sowieso een pervert is.
Het foutieve beeld dat rond BDSM heerst, zorgt helaas nog steeds voor negatieve gevolgen. Men is zich in Vlaanderen niet alleen bewust van de geestelijke en lichamelijke gevolgen, maar ook van de sociale en zelfs juridische risico’s van BDSM-beoefening. Respondenten verloren bijvoorbeeld al hun kinderen in een echtscheiding, hun job, of werden omwille van hun voorkeur naar de psychiater gestuurd met de bedoeling zich te laten omvormen tot het ‘heteronormatieve’ model. Zelfs binnen het gezondheidssysteem zouden er dus nog mythes heersen met betrekking tot BDSM. Ook in Vlaanderen worden mensen soms meteen doorverwezen bij het uitspreken van hun voorkeur. Maar waar kan je heen met vragen rond afwijkende gedragingen, gevoelens en geaardheden als zelfs psychologen of huisartsen deze onderwerpen liever vermijden?
Wordt BDSM zoals het door de beoefenaars daarvan beleefd wordt, verward met de ziektebeelden die in de categoriale manier van diagnosticeren terug te vinden zijn? Het is daarom belangrijk dat degenen die deze diagnoses toekennen op de hoogte zijn van wat BDSM inhoudt voor de beoefenaars ervan. Mensen van wie de seksuele verlangens afwijken van het heteronormatieve model, blijven anders de klinische diagnoses krijgen die het idee dat leeft bij de grote massa beïnvloeden. En dat beïnvloedt op zijn beurt weer de wetenschap. Zou het kunnen dat niet de wetenschappelijke evidentie, maar de publieke opinie de hoofdreden is waarom BDSM-gerelateerde parafilieën nog steeds weinig genuanceerd vermeld staan in de DSM-5?